In de 18e eeuw, tijdens het bewind van José I van Portugal, leefde in de stad Tijuco, gelegen in Minas Gerais, de koorts van het verzamelen van diamanten, die werden verzonden om het Koninkrijk Portugal te verrijken. De commandant Felisberto Caldeira D'Abrantes, door de koning belast met het beheer van de diamantmijnen van Arraial del Tijuco, beheerst het gebied. Wanneer de commandant besluit zijn jonge slavin Xica aan een bordeel te verkopen, neemt de jonge vrouw wraak door een kist met diamanten te stelen. Xica en Quiloa, een man die verliefd op haar is, besluiten de kist te begraven om later genoeg geld te hebben om hun vrijheidskaarten te kopen.
Xica ontmoet de nieuwe commandant die door de koning is aangesteld, João Fernandes de Oliveira
Op het verlovingsfeest van Violante en João moedigt sergeant-majoor Tomaz Cabral, ondergedompeld in het geluk met zijn dochter te kunnen trouwen, de commandant aan alles te vragen wat hij als geschenk zou willen, waarop deze antwoordt dat hij van Xica houdt. De slavin wordt naar de commandant gestuurd, maar weigert met hem naar bed te gaan. Dit scherpt João's passie nog meer aan, en ontroerd door Xica's schoonheid besluit hij te wachten tot zij hem zelf opzoekt. Na hun eerste liefdesnacht en vele ruzies met Violante, verbreekt de Commandant de verloving en besluit hij zijn liefde voor Xica in het openbaar te bekennen en haar zijn vrijheidsbrief te geven. Tegen alle sociale normen van die tijd in, maakt hij de ex-slavin tot zijn officiële concubine, bekent hun relatie in het openbaar en overlaadt haar met rijkdommen.