Arne Arndahl, een Noorse boer en eigenaar van een zagerij, woont op de afgelegen boerderij Svytelma met zijn huwbare dochters Astrid en Christine en zijn huishoudster Karen. Als hij aan het jagen is, probeert zijn boerenknecht Astrid te verkrachten. Hij wordt door de vrouwen van de boerderij gejaagd. Als Arne hoort wat er is gebeurd, wordt hij trillend van woede naar de herberg Faalsund gereden, waar hij Erik, de boerenknecht, bijna doodt. Een vreemdeling, die net zo plotseling verschijnt als hij verdwijnt, houdt hem met geweld tegen. 's Nachts breken wolven in in de stallen van de Arndahls en grijpen een kalf. De volgende ochtend gaat Arne op jacht naar de grijze roofdieren. Onderweg wordt hij verrast door een sneeuwstorm. En ineens zijn ze er: de wolven! Arne glijdt uit en verliest zijn wapen. In eerste instantie slaagt hij erin de wolven af te weren met een houten knuppel, maar dan slaat een van de beesten hem tegen de grond en de anderen zitten over hem heen...